A Scholar’s Paradise

Midden in de Randstad van Amerika – de Oostkust met z’n Ivory League universiteiten, de marmeren tempels van de wetenschap, en z’n culturele elite in New York, ligt het Bloemendaal van de Amerikaanse academie: het Institute for Advanced Study (IAS) in Princeton.

Als ik aankom staat er een rustig lentebriesje, en de takken van de frisgroene bomen ruisen. Na een reis via New York, in hobbelende treinen en scheurende taxi’s, sta ik opeens in een onvoorstelbaar vredig, heuvelachtig landschap met versgemaaide grasvelden die zich uitstrekken langs neoclassicistische gebouwen en villa’s in pastelkleuren. Hier ademt de internationale top van de wetenschap, hier is een vrijplaats waar een paar honderd wetenschappers, visiting professors én vaste stafleden, mogen doen wat ze willen. En dat is meestal: onderzoek doen, publieke lezingen geven, en soms leiding geven aan een denktank of studiegroep.

Wie dacht dat het IAS alleen bèta-wetenschappers herbergt, heeft het mis: de helft van het instituut en ook van de staf is gewijd aan geschiedenis en sociale wetenschappen in de brede zin des woords. Vandaar ook dat ik vandaag hier ben. Om bij te praten met Angelos Chaniotis, een van ’s werelds grootste kenners op het gebied van Griekse inscripties (epigrafie), en van de Griekse oudheid in het algemeen. Ik ben om vijf uur ‘s morgens opgestaan in mijn hotel nabij Brown University in Providence (Rhode Island), waar ik een conferentie van ancient historians bezoek. Maar vandaag laat ik mijn boekenstalletje en mijn auteurs een dag lang in de steek. Eerst drie uur met de trein naar New York, en vervolgens nog anderhalf uur naar Princeton met een boemeltje. Het land is duidelijk niet ingericht op treinreizigers. Uiteindelijk moet ik in Princeton alsnog een taxi nemen om na een reis van meer dan zes uur aan te komen bij het IAS.

Ik ben te vroeg, en dus mag ik plaatsnemen in de wachtruimte, die meer weg heeft van een grote huiskamer uit de negentiende eeuw dan van een receptie: er is een Friese staande klok, ruime fauteuils, een haard, en kranten en tijdschriften uit alle delen van de wereld. Behalve ikzelf zitten er nog een paar mensen, die allemaal rustig lezen in The New Yorker, respectievelijk Die Zeit, en Ha’Arets. Na een spannende reis waarin ik niet eens tijd had om een wc te bezoeken, kom ook ik hier op adem. Er is een restroom met fauteuils en zeep en warm water, en in de wachtruimte een machine waaruit ik iets te eten kan halen (daar had ik ook nog geen gelegenheid voor gehad).  Er is een portier die professor Chaniotis voor me belt, en mij op de hoogte houdt van de situatie: hij is nog in vergadering, hij komt eraan, etc. In de wachtruimte staan ook verschillende borstbeelden, die van Einstein in het midden. Dat is waar ook, hier heeft Einstein ook gestudeerd, en geleefd. Zijn kamer is inmiddels een soort museumpje geworden binnen het instituut – en, al zullen de rationalistisch aangelegde IAS-wetenschappers dat niet snel toegeven, ook een beetje een bedevaartsoord.

Over de groene heuvels waarop de wachtruimte uitkijkt, komt uiteindelijk exact op het afgesproken tijdstip professor Chaniotis aangesneld. Wat blijkt? Vandaag is de halfjaarlijkse vergadering van de Board of Trustees van het IAS, en daar kon de professor Grieks niet ontbreken. Komt het dan wel uit dat ik nu langskom? Jazeker, zegt Chaniotis, een uitgelezen kans om elkaar eens te ontmoeten! Hij moet tussen één uur en half twee nog wel even zijn gezicht laten zien, maar lunchen kunnen we zeker. Als we naar de eetzaal lopen, voegen we ons bij het ‘partnerprogramma’ van de Board. Veelal wat oudere dames genieten een exquise lunch, waarvan ook Chaniotis en ik mogen mee-eten. Zalm, ham, gegrilde groenten, bakjes crème brûlée met grote bramen on top, mini-taartjes van citroen met toefjes chocolade en ga zo maar door. Pia de Jong, de vrouw van Robbert Dijkgraaf, lijkt de boel te bestieren en groet mijn gastheer in het voorbijgaan: ‘Hello, Angelos!!’

‘Isn’t she a Dutch novelist?’ vraagt Chaniotis aan mij. Ik knik maar. Chaniotis en ik gaan met onze bordjes vol heerlijkheden ergens apart zitten. Het gesprek is levendig en grappig, en ook zeer zakelijk want aan ons project moet een hoop gebeuren. Na een tijdje springt Chaniotis op en roept ‘Robbert!’. Dijkgraaf draait zich om in de gang en begroet Angelos hartelijk. ‘Ik wil je graag voorstellen aan een Dutch person, my publisher!’ zegt Chaniotis. Ik leg aan Dijkgraaf uit wie ik ben en hij zegt: ‘Classics? Dan heb je met deze man wel een kei te pakken!’ Ik doe hem ook nog de groeten van de directeur van Brill, die Dijkgraaf wel kent. Dan moet Chaniotis mee met de Board of Trustees. Hij is een half uurtje weg, en laat thee en koekjes voor me achter. Ik log in op de IAS-wifi en waan me even verbonden met die enorme traditie van wetenschap. Maar al gauw is Chaniotis terug en moeten we dóór met ons project. Om drie uur staat mijn taxi namelijk weer voor de deur, zodat ik de trein haal waarmee ik ‘s avonds uiteindelijk weer in Providence zal aankomen.

Onze agenda wordt in razend tempo afgewerkt, Chaniotis is een uiterst snelle denker. Ik probeer het met mijn aantekeningen bij te houden en af en toe zelf iets aan de orde te stellen. Tegen drieën lopen we terug naar de wachtruimte. Als we in de oude fauteuils hebben plaatsgenomen, loopt er een oudere heer voorbij, met geverfd zwart haar. Hij ziet ons, staat stil en zegt indringend tegen mij: ‘Thank you very much for your very good presentation during the meeting of the Board of Trustees!’. Ik ben te verbluft om te antwoorden en staar hem aan. Hij wacht duidelijk op antwoord en zegt nogmaals: ‘That was a véry good presentation!’. ‘Thank you’, zeg ik dan maar, omdat ik niet weet wat ik anders moet zeggen. Als hij doorloopt, fluistert Chaniotis: ‘Hij verwart jou met iemand anders. Maar weet je wie dat is? Dat is Charles Simonyi, one of the founders of Microsoft. Hij is goed voor miljarden dollars.’ Chaniotis gaat door en zegt: ‘Als je al het vermogen van alle leden van de Board of Trustees bij elkaar op zou tellen, dan zou je misschien wel 1% of nog meer van het hele vermogen van de wereld hebben’. In elk geval genoeg om Griekenland van de ondergang te redden, zeg ik. ‘Yes, but that’s another story’ zegt Chaniotis. Simonyi is trouwens ook in de race voor de eerste toeristische reis naar de maan. ‘Hij wil daar heel graag vrienden opbellen met z’n telefoon en dan zeggen: “Ik bel je vanaf de maan!”’. Chaniotis lacht om zijn eigen grap.

We lopen naar buiten. Het is nog warmer geworden. De vrouwen dragen hier bijna allemaal dure, smaakvolle, mouwloze zomerjurken waarmee ze over de brede lanen van de campus lopen. We staan voor de hoofdingang van het instituut en kijken uit over de groene velden. ‘Zie je dat er vroeger een laan liep van de hoofdingang dwars door de velden?’ zegt Chaniotis. Ik zie wat hij bedoelt. ‘Als je die helemaal uitloopt kom je uit bij de woning van de directeur, van Dijkgraaf dus, bij het huis waarin ook Oppenheimer gewoond heeft. Je denkt misschien dat dat huis later gebouwd is, toen het instituut er al stond. Maar het was andersom: het huis was er al veel eerder, het instituut is eromheen gebouwd.’

De taxi komt en ik krijg twee hartelijke zoenen van Chaniotis. Verbouwereerd stap ik in en moet me snel vastgrijpen want de taxi gaat er met een noodgang vandoor. Hij gaat proberen om mij mijn trein nog te laten halen. Schokkend en scheurend rijden we naar het station waar de boemel wacht. Eenmaal in New York sta ik oog in oog met de doorsnee Amerikaanse lelijkheid van Penn Station, en het geschreeuw en gedrang van de massa’s mensen.

De overgang is te groot. Ik ben het paradijs weer uitgegooid.

%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close