Ayn Rand en de sociaal-democratie

Ayn Rand (1905-1982) staat bekend als de huisfilosoof van rechts-conservatief Amerika en heeft zich bij haar leven duidelijk uitgesproken voor een onversneden libertaire politiek: zoals ze in haar voorwoord bij de 25ste verjaardag van The Fountainhead schrijft, acht zij ‘laissez-faire kapitalisme’ het maatschappelijke systeem ‘dat het beste in ieder mens naar boven haalt’. Voor velen niet bepaald een aanbeveling om het boek ter hand te nemen. Ook als roman is The Fountainhead zonder meer mager te noemen: het boek is te lang en de karakters schematisch. De hoofdpersonen ontwikkelen zich nauwelijks, en de opbouw van het boek is slordig. Maar de zaak die Rand met dit boek aan de orde stelt is indrukwekkend actueel.

De Held van het verhaal is Howard Roark, die al vanaf zijn vroegste jeugd architect wil worden en maar door één ding gedreven wordt: de gebouwen te realiseren die hij in zijn hoofd heeft of die in zijn hoofd opkomen zodra hij de plek ziet waar een bepaald gebouw zou moeten komen. Hij is dus een gedreven kunstenaar die geen concessies wil doen aan de smaak van de massa, die van de opdrachtgevers of de docenten op de architectenschool. Voordat hij een diploma heeft kunnen halen wordt hij van school gestuurd omdat hij weigert bepaalde opdrachten uit te voeren die hij in tegenspraak acht met zijn eigen opvattingen en (goede) smaak.

Op diezelfde architectenschool zit tezelfdertijd ook de andere hoofdpersoon van het boek, Peter Keating, die als sterleerling afstudeert en voorbestemd is om één van de beroemdste architecten van Amerika te worden. Peter Keating is Howards tegenpool: hij weet zijn docenten en opdrachtgevers te behagen, hij weet zich aan te passen aan wat mensen van hem vragen, maar het ontbreekt hem aan werkelijke ideeën en aan een visie op wat een gebouw zou moeten zijn. Gedreven door een enorm verlangen zich op te werken, niet in de laatste plaats ingefluisterd door zijn moeder, weet hij inderdaad uiteindelijk de baas te worden van het beroemdste architectenbureau van Amerika. Hij sluit daarvoor compromis na compromis, ook in zijn persoonlijk leven. Het meisje met wie hij eigenlijk wilde trouwen – de enige bij wie hij nog weleens gewoon zichzelf is –  zet hij uiteindelijk op een laffe manier aan de kant als de mogelijkheid zich voordoet om met de dochter van de baas te trouwen. Pikant detail: op belangrijke momenten in zijn werk, als hij er niet uitkomt met een ontwerp voor een huis of gebouw, gaat hij stiekem naar Howard Roark om advies. Deze heeft een eigen architectenbureautje gestart maar heeft gedurende een groot deel van de roman nauwelijks opdrachtgevers. Toch weigert Roark om de gebouwen te ontwerpen waar wél vraag naar is: gebouwen met veel renaissancistische en classicistische tierelantijntjes. Hij gaat liever voor een hongerloontje in een steengroeve werken dan huizen of kantoren te bouwen waar hij niet achter staat. Beide mannen willen dan ook niet dat Howards hulp aan het licht komt, ook Howard niet.

Tegenover deze twee tegenpolen wordt een derde figuur geplaatst, Gail Wynand, een machtige uitgever, die het hele land voorziet van massa-pulp: magazines met roddels en recepten, krantjes van laag allooi. Wynands drijfveer is macht: opgegroeid als straatschoffie wil hij niets liever dan de wereld regeren. Hij weet dat hij rotzooi verkoopt maar hij staat wel aan het hoofd van een imperium. In zijn kelder bewaart hij zijn privé-kunstcollectie die voor hem échte schoonheid representeert. Anders dan Keating heeft hij dus weldegelijk een visie op wat mooi is, en hij ontdekt pas te laat dat de door hem geproduceerde pulp ware schoonheid niet alleen tegenspreekt maar zelfs kapot maakt. In de tweede helft van het boek raakt Wynand onder de indruk van Roark en diens werk, en wil hij zijn uitgeversimperium inzetten om Roark te helpen – hij realiseert zich te laat dat Roark helemaal niet geholpen zou en wil zijn met de macht van de massa.

Rands boek is één grote lofzang op het excellente individu, op diens individuele integriteit, en het is onmogelijk om het boek te lezen en niet gegrepen te worden door de vragen die Rand heel indringend aan de lezer stelt naar diens eigen integriteit en authenticiteit.

In politiek opzicht is het duidelijk dat voor Rand het ‘collectivisme’ de grote vijand van het integere individu is. In de persoon van de zeer geleerde, aimabele maar ook machtswellustige dr Toohey (losjes gebaseerd op de Britse socialist Harold Laski) komt in de roman alles samen waar Rand van gruwt: Ellsworth Toohey is in de gehele roman bezig om, onder het mom van altruïsme, macht te vergaren en echte excellentie kapot te maken. De ‘nivellering’ die Toohey voor ogen staat is niet zozeer een materiële als wel een geestelijke: hij stimuleert matige kunstenaars en werkt de briljante tegen. Hij zorgt er ongemerkt voor dat de middelmatigheid regeert, en dat individuele vrijheden worden opgeofferd ten gunste van het collectief. Het meisje waarmee Peter Keating ooit wilde trouwen – een eenvoudig, lief meisje – wordt door Toohey gestimuleerd om zich op te offeren voor de armenzorg. Als zij zegt dat ze er ongelukkig van wordt, bestraft Toohey haar door te zeggen dat ze haar ego nog niet genoeg heeft opgegeven. Als Peter Keating zijn ex-geliefde aan het eind van het boek weer tegenkomt is ze totaal ‘gecollectiviseerd’: ze staat alleen nog maar in dienst van de weeshuizen-logistiek en is voor Peter, maar vooral ook voor zichzelf, een totale vreemde geworden. Er is niets meer van haar eigen persoon over.

Het is overigens niet zo, dat Rand in haar roman het ‘kapitalisme’ op zijn beurt een verlossende rol toebedeelt. Integendeel. Ook de gewone ‘kapitalisten’ komen er slecht vanaf: op z’n best vergaren zij geld en macht door de massa te geven wat zij wil (uitgever Wynand bijvoorbeeld) en op z’n slechtst zijn ze slechts marionetten van ideologen zonder te beseffen waar die werkelijk op uit zijn.

De vraag die de roman aan het socialisme stelt, is verwant met de vragen van Nietzsche in zijn boek Der Antichrist, door wie ze duidelijk is beïnvloed. Nietzsche stelt zijn vragen weliswaar direct aan het christendom vanwege de vaak hypocriete obsessie met zwakheid en nederigheid. Maar Rand raakt in haar roman ook aan het dilemma van de ‘dienstbaarheid aan de zwakken’ waarmee socialisme en christendom zo gemakkelijk op de proppen komen – vaak zonder oog te hebben voor de complexe dilemma’s die dit uitgangspunt met zich meebrengt. Rand laat in de levens die zij schetst overtuigend zien dat als iedereen zijn leven zou wijden aan de noden van de ‘zwakkeren’ uiteindelijk de middelmatigheid zou overheersen. Wie niet mag ‘excelleren’ maar vooral om de zwakken en hulpbehoevenden moet denken, wordt niet alleen ongelukkig maar kan ook zijn talenten niet aan de samenleving ten goede laten komen. De samenleving als geheel wordt daar dus ook zwakker van. De dienstbaarheid moet zijn grenzen kennen, juist ten behoeve van het menselijk samenleven.

Iedereen ‘egoïstisch’, dat is het radicale ideaal van Rand, al houdt zij er haar eigen definitie van egoïsme op na, namelijk het nastreven van de eerdergenoemde integriteit. Nergens in de roman wordt dit standpunt echt onbarmhartig of hard. Zeker de held van het verhaal, Howard Roark, is weliswaar zelfbewust als het om zijn creaties gaat, maar blijft bescheiden, en is niet uit op publieke roem, en zelfs niet op wraak, hoewel hij continu en vaak op onheuse wijze wordt tegengewerkt en verraden. Het gaat hem, wellicht anders dan de Nietzschiaanse held, niet om de macht maar enkel om de realisatie van zijn werk. Dat maakt hem sympathiek. Tegelijk weet en voelt hij dat hij zijn creaties alleen kan maken door ‘egoïstisch’ te zijn: dat wil zeggen: zich niets gelegen te laten liggen aan de noden van de mensen om hem heen of de noden van de mensen voor wie hij de gebouwen maakt.

Dat individuele ‘egoïsme’ is alleszins voorstelbaar en uiterst actueel, zeker in de huidige Westeuropese context waar welhaast niemand zich meer wil opofferen voor het welzijn van een ander. Ons individualisme is er terecht op gericht om onszelf te realiseren en te ontwikkelen. Je hoeft geen ‘cultuurmarxist’ te zijn om te zien dat de uitkomst van eeuwen emancipatiegeschiedenis is, dat in een huwelijk beide partners zich buitenshuis willen ontplooien, en dus kinderopvang, zorg en schoonmaak worden uitbesteed. Maar de vraag is dan natuurlijk wel wie er nog wél dienstbaar wil zijn. Precies deze vraag is ook één van de thema’s in het werk van Michel Houellebecq die al in zijn boek Platform nuchter vaststelde dat we seksslavinnen uit Azië halen omdat niemand meer echt dienstbaar (in seksuele zin) wil zijn. Het is niet verwonderlijk dat in zijn roman Soumission de dienstbaarheid opnieuw, nu via een milde vorm van de sharia, de Franse samenleving wordt binnengehaald, tot opluchting van althans de ene helft van de bevolking. Ik zou daaraan willen toevoegen dat wij niet voor niets Filippijnse au-pairs en Indiase verplegers invliegen. Dienstbaarheid is een schaars goed geworden.

Het zou goed zijn als de huidige sociaal-democratie, en ook de christelijke kerk, zich van deze vragen wat meer bewust zou zijn. Hoe organiseren we dienstbaarheid in een wereld waarin iedereen (terecht) geëmancipeerd is en zich wil realiseren (en niet opofferen)? En hoe voorkomen we geestelijke nivellering, waar excellentie ten onder gaat in de sociale druk van de massa? Het zijn actuele, politieke vragen. In een tijd waarin onze premier zich tot de Toppers bekent (Rand zou hem een onversneden socialist noemen, d.i. gedegenereerd door de macht van de massa) en GroenLinks opnieuw de middenschool voorstelt, dreigt nog steeds precies wat Rand vreesde.

Het mag, tenslotte, een raadsel heten hoe rechts-conservatief Amerika deze militant atheïstische, Russische pro-abortus filosofe tot zijn boegbeeld heeft kunnen maken. Ayn Rand maakte in de jaren 40 van de vorige eeuw, in een wereld van reëel bestaand fascisme en communisme, weliswaar de keuze voor een onversneden libertair kapitalisme omdat zij meende dat het individu daarmee het meest gediend was. Maar inmiddels heeft het kapitalisme een iets ander gezicht gekregen. De huidige vormen van (neo-)liberalisme en consumentisme zorgen precies voor de geestelijke nivellering die Rand vreesde. Dankzij multinationale bedrijven en diensten die continu op zoek zijn naar de grootst mogelijke afzetmarkt leven we in de meest conformistische tijd ooit – een tijd die wel spreekt over ‘out of the box’ denken maar waarin niemand meer ergens anders naar staart dan naar zijn smartphone.

Met dit boek in de hand zou men net zo goed een pleidooi tégen het libertaire vrijemarkt-denken kunnen houden, misschien wel met instemming van Rand zelf: in onze wereld van global finance en de macht van multinationals en banken is het allang niet meer zo, dat excellente producten vrij baan krijgen door de wetten van vraag en aanbod. Multinationals zijn allang niet meer het verlengstuk van briljante ontwerpers die in weerwil van alle externe druk de best denkbare producten maken. Ze zijn verworden tot moneymakers die met hulp van advocaten en belastingconstructies hun winstmarges verstevigen en octrooirechten dichttimmeren. Meer dan ooit lijkt er een overheid nodig die daartegen optreedt, juist in het belang van het individu.

De slagschaduw van de tweede wereldoorlog, die ooit heel de naoorlogse burgerij ervan doordrong dat het aankomt op individuele integriteit, is aan het verdwijnen. Wat komt ervoor in de plaats? De slavenmoraal van het ‘christendom’? Of de nietsontziende sluwheid van de multinational? Geef mij dan maar de ‘egoïstische’, zelfbewuste én bescheiden held van Ayn Rand.

%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close