Geijkte patronen – vijftig jaar na de tweede feministische golf

Hoe kan het dat ook in de nieuwe generatie veertigers veel geijkte rollenpatronen blijven bestaan? Inzicht in de verschillen tussen mannen en vrouwen kan helpen deze patronen te doorbreken.

Ik heb altijd liever met mannen gepraat dan met vrouwen. Uitzonderingen daargelaten, uiteraard. Dat komt omdat mannen over dingen praten: over hoe de filosofie van Hegel in elkaar zit, hoe je een fluistermotortje repareert of waarom het Nederlands elftal beter af is met Berghuis als rechtsbuiten. Van die dingen. Vrouwen praten meer over mensen: hoe het met de kinderen gaat, hoe ze behandeld worden op hun werk, en welke baan of cursus nou eigenlijk het beste bij hen past.

Dit stukje gaat over de vraag waarom vrouwen nog steeds meer parttime werken en minder op hun niveau werken dan mannen – en dat heeft hier alles mee te maken. Voordat ik verder ga is het misschien goed om even te zeggen dat ik in het algemeen spreek: ik generaliseer en doe dus geen recht aan individuele gevallen. Als ik zeg ‘mannen’ dan bedoel ik statistische mannen – en datzelfde geldt voor vrouwen. Er zijn gelukkig vrouwen die niet aan mijn statistische inschatting voldoen, en ook mannen die daarbuiten vallen. Maar we zouden onszelf als samenleving onrecht doen als we niet probeerden toch iets te zeggen over zaken die statistisch meestal waar zijn. Homoseksuele relaties zijn hier buiten beschouwing gelaten (omdat het hier gaat om verschillen tussen mannen en vrouwen).

Ik heb tot nu toe altijd gedacht dat met gelijke rechten voor mannen en vrouwen – vrouwen en mannen mogen studeren, werken, zelf hun leven inrichten – de hele discussie over de verdeling van werk en zorg gereduceerd kon worden tot de onderhandeling aan de keukentafel: man en vrouw regelen daar de verdeling van de huishoudelijke taken en de verdeling van werk buitenshuis. Maar nu ik bijna 45 ben, zie ik tot mijn verbijstering dat de meeste vrouwen met wie ik gestudeerd heb, parttime banen hebben buitenshuis (of helemaal geen) en, erger nog, altijd degenen zijn die de huishoudelijke taken regelen. Dat wil niet zeggen dat ze die taken ook uitvoeren – want mannen koken en zorgen erop los! – maar wel regelen dat ze gebeuren. Hoe kan dat?

Het is niet erg bon ton om dit te zeggen, maar ik neem, gemiddeld gesproken, een diep verschil waar tussen de seksen. Iets dat niet is op te lossen met vrouwenquota of anti-discriminatiewetten. Mannen en vrouwen zijn anders gedisponeerd. Ze zitten gewoon anders in elkaar. Statistisch gesproken dan. Dat zit vrouwen enorm in de weg, en het is goed dat mannen zich daarvan bewust zijn. 

De grote vergissing is dat het in de vrouwenemancipatie zou gaan om de verdeling van de taken. Het zijn echter niet de taken, of hoe die verdeeld zijn, maar het is de zorg, het regelen, de verantwoordelijkheid voor die taken. De meeste vrouwen om mij heen, en ik zelf ook, zijn gericht op het geheel van het gezin. Zij kunnen pas ‘loslaten’ en zich richten op hun eigen projecten (of dat nu hobby’s of banen zijn) als iedereen in de unit waarvoor zij verantwoordelijk zijn ‘in orde’ is. Daarom zitten zoveel vrouwen met zoveel lijstjes en regeltaakjes in hun hoofd – en is er in die hoofden veel minder ruimte voor andere dingen. Ze staan, kortom, altijd ‘aan’. Dat is op zich prachtig, en van die 24-uurs-‘zorg’ profiteert hun hele gezin. Het is een zekere vorm van dienstbaarheid die nodig is om een gezin te laten functioneren. 

Uit gesprekken met de mannen met wie ik gestudeerd heb, blijkt dat dat voor hen heel anders werkt. Mijn voormalige mannelijke medestudenten zijn over het algemeen ook brave huisvaders geworden die het graag goed willen doen. Ze zijn ervan overtuigd dat mannen en vrouwen even slim zijn en even goed buitenshuis kunnen werken. Ze zijn zelfs trots op wat hun vrouwen doen, in hun baan of elders. Zij vertellen mij echter dat zij wat het gezinsleven betreft alleen ‘aan’ staan als ze op hun taken gewezen worden, of als hun vrouwen er niet zijn. Voor de meeste vrouwen is dit anders. Ik sta in ieder geval altijd ‘aan’ – tenzij iemand me expliciet laat weten dat ik het even kan loslaten, dat iemand het even overneemt. Daarom moet ik, om te kunnen schrijven en studeren, ook altijd weg van huis. Om niet aan te staan, zeg maar. Dat is geen keuze, en ook niet iets dat aan de keukentafel uitonderhandeld kan worden, maar een interne dispositie. 

Terecht zullen veel mensen zeggen: Dan moet je het anders voelen, niet altijd aanstaan, je innerlijke dispositie veranderen. Maar dat gaat dus niet. En trouwens, wie moet dan alle schema’s en regeldingetjes in de gaten houden? En daarom zie ik heel veel vrouwen van mijn generatie eindeloos schema’s maken, broodtrommels vullen,  verjaardagscadeautjes regelen, en de lijstjes in hun hoofd bijhouden. Zij zijn kortom het regelbrein, en hun hoofden zitten er vol mee.

Heel anders zie ik mijn mannelijke medestudenten van vroeger, die heus niet slimmer waren dan ‘wij vrouwen’, tamelijk onbezorgd hun eigen ideeën, hobby’s, carrières volgen, daarbij alleen gestoord als iemand (meestal een vrouw) hen wijst op taken-die-gedaan-moeten-worden. En zo eindigen de meeste vrouwen van mijn generatie toch weer in de parttime-banen, hun hoofden vol met sportschema’s en broodtrommels, en de mannen in hun fulltime banen, of bij hun interessante hobby’s en projecten. Zij hebben ruimte over in hun hoofd om over ‘dingen’ te praten. En ze nog uit te voeren ook.

Begrijp me goed: ik geef dus mannen absoluut niet de schuld. Zij zijn statistisch gesproken niet of nauwelijks behept met dit eindeloze ‘aanstaan’. En gelukkig maar. Ik benijd ze erom. Daardoor kunnen ze gewoon hun eigen plannen volgen. Maar vrouwen moeten, als ze iets dinglichs willen (werken, studeren, een boek schrijven, serieus een hobby of liefhebberij beoefenen) doelbewust tegen hun eigen natuur ingaan. Ze moeten hun eigen verantwoordelijkheidsgevoel links laten liggen, en de kracht opbrengen om die stemmen in zichzelf te negeren. Dat kost zoveel extra energie, dat dat maar een deel van de vrouwen gegeven is. 

Een echte SGP-er zou nu zeggen: vrouwen moeten ook gewoon hun natuur volgen en moeder worden en de broodtrommeltjes en al die andere dingen regelen. Maar vrouwen zoals ik worden daar heel ongelukkig van, terwijl ze wel met die natuur behept zijn. Zowel voor vrouwen als ook voor hun mannen is het goed om te weten dat het vaak zo werkt. Vrouwen zouden zichzelf beter kunnen begrijpen en helpen, als ze zouden beseffen dat zij eerst een bepaalde dispositie moeten overwinnen om aan hun eigen projecten toe te komen. Mannen zouden zich kunnen realiseren dat hun vrouwen continu ‘aanstaan’ en hen wat explicieter af en toe ‘vrij-af’ geven. Niet zozeer van de taken zelf, maar van het regelen, het in-het-hoofd-houden ervan. Ze kunnen dat doen door een deel van dat regelwerk over te nemen, zodat er iets meer ruimte in het hoofd van hun vrouw komt. Daar zullen zij zelf ook de vruchten van plukken.

Tenslotte: met dit stuk heb ik bewezen precies zo’n vrouw te zijn met wie ik zelf liever niet praat. Ik heb immers géén stukje geschreven over religiekritiek in de Hebreeuwse Bijbel, de romans van E.M. Forster of de maatschappijkritiek in de choreografieën van Jiri Kylian – dingen waarin ik écht geïnteresseerd ben. Een pijnlijke constatering. Maar dit niet opschrijven is geen optie meer. Willen we vrouwelijke talenten niet aan hun eigen dispositie ten onder laten gaan, dan komen we er niet met de dooddoener ‘dat moet worden uitonderhandeld aan de keukentafel’, omdat we dan iets essentieels in de relatie tussen mannen en vrouwen over het hoofd zien. Statistisch gesproken, uiteraard. 

Mirjam Elbers (Overveen, 2020)

%d bloggers liken dit:
search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close