Literaire vertaling maakt politieke lezing mogelijk

Wie zich aan een vertaling van de bijbel zet, heeft lef nodig, zeker in deze tijd. Niet alleen omdat er al zoveel bijbelvertalingen bestaan, maar ook omdat de taal vandaag de dag sowieso nogal veronachtzaamd wordt. Haast ongemerkt heeft de opvatting postgevat dat taal enkel een verpakkingsmiddel voor de boodschap is. ‘Je begrijpt toch wat er bedoeld wordt?’ klinkt het al gauw als men al te kritisch is op taalgebruik of spelling. Het gaat er toch om, dat de bóódschap overkomt? De taal wordt gezien als een tijdelijk voertuig voor de essentie: een cadeaupapiertje dat net zo goed een ander wikkeltje had kunnen zijn.

Als je goed leest, dan merk je dat die aloude teksten van de bijbel tegen zo’n taalopvatting protest aantekenen. Hun taal is niet bedoeld als plastic zakje voor de boodschappen. Daarin verschillen ze van krantenberichten en zelfs van geleerde betogen, waarin het er uiteindelijk om gaat dat de gebeurtenis of gedachte waarover men schrijft een beetje soepel in de geest van de lezer terechtkomt. De hoofdredacteur van NRC Handelsblad zou onmiddellijk de journalist ontslaan die schrijft: “De vrachtwagen viel in het ravijn. Hij viel 70 meter naar beneden. Hij viel boven op zijn aangezicht.” Alleen al dat drie keer ‘vallen’, dat vinden wij niet chique. En die korte zinnetjes ook niet. Maar in de bijbel gaat het anders. In die ‘heilige’, dat wil zeggen voor een bepaald doel apart gezette, teksten gaat het er niet om dat het beschrevene zo mooi mogelijk verpakt wordt. Daar is de taal de boodschap. Daar doen herhalingen ertoe, daar staat geen woord te veel of te weinig. Net als in een gedicht staan de woorden daar in een betekenisvolle samenhang; de woorden rijmen op elkaar en verwijzen naar elkaar.

Chocoladewikkel?

Daarom protesteerde Huub Oosterhuis in 2004, samen met Nico ter Linden en de Amsterdamse oudtestamenticus Karel Deurloo, openlijk tegen de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Precies omdat in de NBV de taal werd opgevat als een chocoladewikkel: de boodschap moet volgens de NBV-vertalers eerst uit het Hebreeuws worden ‘uitgepakt’ om vervolgens voor de lezer weer in een Nederlands jasje te worden ingepakt. En het liefst natuurlijk in een mooi eigentijds jasje. Dan klinkt het bekende begin van het boek Deuteronomium niet zo, zoals bij Oosterhuis en Van Heusden:

Dit zijn de woorden die Mozes sprak en zei tot heel Israël

aan de overzijde van de Jordaan in de woestijn      (Deut. 1:1, O/vH)

maar zo:

Dit is de toespraak die Mozes tot heel Israël gehouden heeft in de dorre vlakte aan de overzijde van de Jordaan (Deut 1:1, NBV 2004)

Weg is dat indringende ‘Dit zijn de woorden’, nota bene tevens de titel van het boek dat in de joodse traditie niet Deuteronomium maar Devariem (‘Woorden’) heet. Dat het begrip ‘woord’ een kernwoord is in de bijbel, wordt in deze hippe verpakking met de anachronistische vertaling ‘toespraak’ verdonkeremaand. Heel begrijpelijk dus dat Huub Oosterhuis en Alex van Heusden al sinds de jaren 90 bezig waren met het vertalen van de bijbel. Hun opvatting is beslissend anders: zij willen recht doen aan de woorden, door aandacht te besteden aan herhaling en verwijzingen. Zo heet het biezenmandje van Mozes natuurlijk een ark, want het is hetzelfde woord als de ark van Noach. Is dat belangrijk dan? Ja, want net als de ark van Noach is Mozes’ arkje van biezen een reddingsboei voor het kwetsbare leven te midden van de dreigende doodswateren. En laat het nou net Mozes zijn die later heel het volk door het water van de Rietzee zal doen gaan om het volk te redden van de slavernij in Egypte. Dat doen ze trouwens door over het droge te lopen, wat weer een allusie is op het droge land dat in Genesis 1 tevoorschijn komt te midden van de wateren. En dat Oosterhuis en Van Heusden dus in allebei de gevallen ook zo vertalen.

De gedachte is dat de teksten zelf, met woorden en woordherhalingen, aangeven wat belangrijk is en waar ze naar verwijzen. Een kind kan immers begrijpen, dat als je de taal slechts als een ‘verpakking’ beschouwt en vertalen dus een kwestie is van uitpakken en weer (in de doeltaal) inpakken, de kans op (foute) interpretaties veel groter wordt. Vertalen is uiteraard altijd een kwestie van interpreteren, maar als de broers Jakob en Esau elkaar na lange tijd van vijandschap weer ontmoeten dan staat er niet “ze lieten hun tranen de vrije loop” (Gen 33:4, NBV 2004) maar simpelweg: “ze huilden” (O/vH) – al was ‘ze weenden’ zeker ook een optie geweest.

Historie of actualiteit?

Een van de grootste valkuilen van de “chocoladewikkelvertaling” is dat de inhoud gemakkelijk gereduceerd dreigt te worden tot een gebeurtenis uit het verleden. Dan vertelt de bijbel allemaal dingen die vroeger gebeurd zouden zijn die wij ter kennisgeving kunnen aannemen. Een goed voorbeeld daarvan is het tweede vers van de bijbel. Het is een ‘omstandigheidszin’, zoals dat heet, die uitdrukking geeft aan de toestand waarin iets zich bevindt, in dit geval van de aarde:

De aarde was woest en leeg                  (Gen 1:2, O/vH)

Een dramatische constatering die het hele verhaal onder hoogspanning zet. De NBV vertaalde echter aanvankelijk zo:

De aarde was nog woest en doods                  (Gen 1:2, NBV 2004)

Dat is opnieuw die krantenberichtentaal – die ons vertelt dat het toen nog wel woest en doods was, maar dat dat inmiddels natuurlijk achter de rug is. Niet alleen is de spanning er dan helemaal uit, maar ook reduceert het woordje ‘nog’ de vertelling tot iets uit een ver verleden. Na protesten van genoemde Deurloo, Ter Linden en Oosterhuis, heeft de NBV het woordje ‘nog’ schielijk weggehaald, maar het onthult veel over de hele benadering. Oosterhuis en Van Heusden begonnen met deze bijbelvertaling echter in het besef: wat hier staat, gaat niet over lang geleden. Dit zijn geen aardige illustraties bij ons religieuze gemoed uit grootmoeders tijd, maar dit gaat over nu. Nú is de aarde woest en leeg. In Gaza onder het puin, en in de kibboets waar baby’s zijn afgemaakt, en in de loopgraven van Oekraïne, dáár is het woest en leeg. Daar moet een stem het licht tevoorschijn roepen, en wel nu. Dat is dus die door velen vermaledijde politieke lezing van de bijbel, die helemaal nog niet zo gek is: want die doet recht aan het besef dat dit geen krantenartikelen zijn over al dan niet waargebeurde verhalen van ooit, maar dat dit woorden zijn die iets onthullen over de wereld van nu. Dus niet zo:

Jaren gingen voorbij, en de koning van Egypte stierf. Maar de Israëlieten gingen nog altijd onder dwangarbeid gebukt. Ze klaagden luid en hun hulpgeroep steeg op naar God. God hoorde hun jammerkreten en dacht aan het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob had gesloten. Hij zag hoe de Israëlieten leden en trok zich hun lot aan.

(Ex 2:23-25, NBV21)

Het is prachtig soepel verteld, maar het heeft meer iets van een hervertelling. Het mist de directheid van het origineel dat spreekt in ‘dagen’ (niet jaren) en in korte krachtige zinnen van de acties die deze God onderneemt. O/vH vertalen:

2:23      En het geschiedde

                  in die vele dagen, vele jaren:

                  de koning van Egypte stierf.

                  Maar de kinderen van Israël zuchtten, vanuit hun slavendienst.

                  Zij schreeuwden

                  en hun roepen om hulp steeg omhoog naar God, vanuit de slavendienst.

24           God hoorde hun gekerm,

                  God gedacht zijn verbond met Abraham, met Isaak en met Jakob,

25           God zag de kinderen van Israël,

                  God wist.                                               (Ex. 2:23-25, O/vH)

Zelfs die ‘jaren’ hadden niet toegevoegd hoeven worden. In de bijbel wordt immers in heel concrete menselijke tijd gesproken: in dagen. Je merkt aan dit voorbeeld hoe Oosterhuis en Van Heusden zoeken naar een evenwicht tussen letterlijkheid en begrijpelijkheid. Met deze vertaling weten ze in ieder geval de valkuil te vermijden van de al te gewilde, hebraïserende vertaling, waarin de vertaler alle verbanden en alle allusies behouden wil en van de weeromstuit in een bijzonder lelijk of onmogelijk Nederlands vervalt. Dat gebeurt soms in de befaamde Naardense Bijbel, waar bijvoorbeeld een “roodbloedige mens” (adam) op de “bloedrode” akker (adama) loopt. Alleen maar omdat de woorden Adam (mens) en adama (akker) op elkaar rijmen. Daar wordt in de teksten inderdaad mee gespeeld, maar zulke dingen kun je niet tot in alle details weergeven én de vertaling ook nog leesbaar houden. Dat is Oosterhuis en Van Heusden wél gelukt, met een vertaling die prima kan worden voorgelezen, ook voor een groot publiek.

‘Dat moet toch wat geweest zijn’?

Met deze Tora-vertaling kunnen we tenslotte ook eens en voorgoed ophouden de bijbel te lezen met de blik van ‘dat moet toch wel wat voor Mozes (of het volk of Korach of welke hoofdpersoon ook maar) geweest zijn.’ Een begrijpelijke maar funeste historiserende leeswijze, die de NBV al te lang propageert met haar krantenartikelstijl van vertalen. Een mooi voorbeeld daarvan is het einde van de Tora – waarvoor ik gelukkig geen ‘spoiler alert’ hoef af te geven om te kunnen verklappen hoe de Tora eindigt: Mozes mag het land van belofte niet in. Behoorlijk zuur voor Mozes, zou je denken. JHWH draagt Mozes op te sterven vlak vóór het land. In de vertaling van Oosterhuis/Van Heusden spreekt JHWH zo:

32:50                     Sterf op de berg die jij opwaarts zult gaan,

                                    voeg je bij je verwanten

                                    zoals Aäron, je broeder, gestorven is op Hor, de berg,

                                    en werd gevoegd bij zijn verwanten.

51                             Jullie zijn immers tegen mij in opstand gekomen

                                    te midden van de kinderen van Israël

                                    bij de wateren van Merivat-Kadeesj

                                    in de woestijn van Zin.

52                             Van recht tegenover zul je zien het land,

                                    maar daar zul jij niet komen,

                                    het land dat ik geven zal

                                    aan de kinderen van Israël.  (Deut. 32:50-52, O/vH)

Mozes moet zich ‘voegen bij zijn verwanten’ zoals ook Abraham, Isaak en Jakob dat deden. ‘Verzameld worden tot je volk’ staat er in die gevallen letterlijk. En dat betekent inderdaad: overlijden. Maar bij Mozes heeft die uitdrukking ook nog een veel politiekere betekenis. Er wordt een grens gesteld aan de macht van Mozes. Mozes, die altijd namens JHWH sprak, de leiding nam, het murmurerende volk door de woestijn sleepte, moet hier ineens zijn plaats weten. Hij hoort uiteindelijk toch bij dat opstandige, ingewikkelde volk. Hij is niet anders dan zij. Dat volk, waarvan hij zich misschien juist bij Merivat-Kadeesj wel te veel distantieerde, dat is waar hij bij hoort. Misschien was het hier daarom wel op z’n plaats geweest om dat ‘volk’ in de vertaling te laten horen. Daarmee krijgt de lezer vlak voor de intocht in het land de boodschap mee: Niemand valt samen met JHWH, zelfs Mozes niet. Niets verdient verafgoding. Anders dan in het Egyptische slavenhuis, waar Farao niet minder dan God zelf is, is hier kritiek mogelijk. De leider valt niet samen met God. Zo eindigt de Tora dus uitermate politiek-kritisch. Een punt dat je mist als je met de historiserende bril “wat moet dat erg voor Mozes geweest zijn” leest. Deze nieuwe, literaire vertaling, maakt, door de aandacht voor de taal van het verhaal, een actuele, politieke én (dus) theologische lezing ervan mogelijk. De behulpzame aantekeningen doen de rest en maken dit mijns inziens tot de Nederlandse versie van de beroemde Engelse vertaling van Robert Alter – misschien zelfs wel beter.

Mirjam Elbers

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close