In de hal van het Frans Halsmuseum, aan de Grote Markt van Haarlem, hangt een wasje te drogen aan de eeuwenoude zuilen van de grote zaal: doeken die typisch West-Afrikaans ogen en in die regio graag worden gekocht en gedragen, maar in werkelijkheid vruchten zijn van een printindustrie die in handen van Nederlandse bedrijven is – gebaseerd op een Javaanse batik-techniek die via kolonisatie door Nederlanders is toegeëigend.
Nee, er is geen Ghanees gezin in de Hal van het Frans Halsmuseum ondergebracht – dat zou dan op een bepaalde manier nog indrukwekkend zijn – het is een kunstwerk: The Grab Test, van Lubaina Himid, een Britse kunstenares met een, zoals ze het zelf zegt, ‘Zwarte identiteit’ (inclusief hoofdletter!).
Het kunstwerk is naar mijn mening noch indrukwekkend, noch veelzeggend, noch mooi, noch lelijk. Het is gewoon helemaal niets. Ja, als we de begeleidende teksten lezen blijkt het een statement over de fascinerende geschiedenis van deze Nederlands/Javaanse/Ghanese textielindustrie en het achterliggende onrecht – waarover je beter een boek kunt schrijven dan een wasje in een museumhal kunt hangen.
Mijn eigen verontwaardiging verwart mij. Laten we vooral grote hallen doorklieven met kritische kunst, en installaties bouwen die ons een prachtige of broodnodige spiegel voorhouden. Laten we tegenverhalen beluisteren en stemmeloos onrecht keihard aan de kaak stellen, laten we kunst de ruimte geven om onze wereld op z’n kop te zetten! Maar dit zijn wat doekjes rond eeuwenoude pilaren, zonder enig effect.
De kritieken in NRC en Volkskrant spraken van een verkeerde selectie van werken, rommelige opbouw, en slechte belichting. Dat zou natuurlijk kunnen. Dat het aan de onzorgvuldige opstellingen ligt. Toch krijg ik veeleer de indruk dat het werk zelf gewoon niet de kracht heeft echt te doen wat kunst zou moeten doen: een vraag stellen. Door haar schoonheid, of haar lelijkheid, door haar geheimzinnigheid of veelkleurigheid, door de pijn die ze oproept, of het verlangen.
Is dit dan mijn red pill? Want hier is meer aan de hand dan een slechte tentoonstelling van een middelmatige kunstenaar. De tentoongestelde werken staan in schril contrast met de grote woorden die er klinken, de missie van de kunstenaar, en de aanklacht dat ‘Zwarte kunsternaars’ altijd aan het zicht zijn onttrokken. In alle begeleidende teksten worden begrippen als ‘zwarte mensen’ en ‘zwarte identiteit’ met een hoofdletter Z geschreven. Alsof we met leden van een heilige clan van doen hebben! De hele tentoonstelling ademt de zware ideologie die minderheden op handen wil dragen ter compensatie van een (inderdaad) onrechtvaardig verleden.
Wat het Frans Halsmuseum hier aanricht is daarom niet alleen belachelijk, het is ook gevaarlijk: het is een kleine stap om nu te zeggen: “Is er nooit aandacht geweest voor ‘Zwarte kunstenaars’? Na deze tentoonstelling begrijp ik waarom!” Laten we eerlijk zijn: je kunt een heel IJsselmeer dempen met middelmatige of miserabele kunst van ‘witte’ mensen (mag dat ook met hoofdletter W, of juist niet?), opgeslagen in kilometerslange depots en soms ook in museumzalen – maar moeten we nu ook musea gaan volhangen met slechte ‘Zwarte’ kunst? Moet het überhaupt iets uitmaken welke huidskleur een kunstenaar heeft?
Het is al met al koren op de molen van de arrogante populisten, de zogenaamde verdedigers van de Nederlandse, ‘joods-christelijke’ traditie – die klaarstaan om al die linkse hobby’s om zeep te helpen en het culturele leven in Nederland ‘gelijk te schakelen’. Deze aanpak van het Frans Halsmuseum maakt het hun te gemakkelijk. Stop met deze identiteitspolitiek. Het is het museum onwaardig.